UK NL 

Samenvatting Gezondheidsinventarisatie van de Shetland Sheepdog in Nederland

 Een steekproef: jaargangen 2002, 2003 en 2004.

 

Achtergrond van de inventarisatie

Ieder jaar houdt de N.S.V. een gezondheidsonderzoek. Dit doet de N.S.V. door een enquêteformulier in het clubblad op te nemen met het verzoek dit in te vullen en terug te sturen. Vanaf 1998 heeft de N.S.V. ruim 1000 formulieren retour gekregen. De vraag was of dit een onderzoek representatief is voor de Nederlandse Sheltie populatie. Om dit te toetsen en tevens een zo goed mogelijk beeld te krijgen van de gezondheid van de Shelties in Nederland heeft de N.S.V. in 2007 een groot onderzoek laten uitvoeren door Genetic Counselling Services, een onafhankelijk onderzoeksinstituut. Genetic Counselling Services heeft in 2007 alle 1292 eigenaren van Shelties, die geboren zijn in 2002, 2003 en 2004, een enquêteformulier gestuurd. Zowel leden als niet-leden van de vereniging kregen een formulier toegestuurd.

De resultaten van het door Genetic Couselling Services uitgevoerde gezondheidsonderzoek blijken grotendeels overeen te komen met de uitkomsten van de jaarlijkse gezondheidsonderzoeken. Samen vormen zij de basis van en het vervolg op een goed onderbouwd fokbeleid. Genetic Counselling Services heeft de resultaten van het gezondheidsonderzoek in een rapport weergegeven.


Het rapport vindt u HIER  

De vragen over de rasspecifieke afwijkingen zijn in overleg met de N.S.V. opgesteld. In de inventarisatie werden alle ernstige problemen, die we in de loop van 10 jaar onderzoek van de N.S.V. zijn tegengekomen, meegenomen. Omdat de N.S.V. in de toekomst ook gebruik zal maken van het kenmerkenregistratieprogramma (stamboekprogramma) van Genetic Counselling Services hebben we in de enquête de vraag op laten nemen of de gegevens ook mogen worden verwerkt in dit registratiesysteem. We zijn blij dat 689 van de 734 eigenaren toestemming hebben gegeven voor het ter beschikking stellen van de gegevens aan de rasvereniging. Met de onderzoeksresultaten van de honden uit de enquêtes van de N.S.V. starten we derhalve met een database met daarin de gezondheidsgegevens van ongeveer 900 honden. Een veelbelovend begin!

 

Samenvatting van het rapport van Genetic Counselling Services

Het gaat goed met de Shetland Sheepdog in Nederland. Shelties zijn relatief gezonde honden. Ze hebben geen ernstige gezondheidsproblemen en er zijn weinig gedragsproblemen. CEA, distichiasis en cryptorchisme komen weliswaar in een relatief hoog percentage voor, maar het aantal shelties dat hier in het dagelijks leven last van ondervindt is erg klein. Vanzelfsprekend houdt de N.S.V. in het fokbeleid wel rekening met deze afwijkingen.  

De meeste Sheltie eigenaren zijn erg tevreden over hun hond. Fokkers zijn over het algemeen nauw betrokken bij het fokbeleid van de rasvereniging. Bijna alle eigenaren van de 25 reuen en 87 teven die in deze steekproef nageslacht gaven zin lid van de rasvereniging. De eigenaren van 18 fokreuen en 75 teven meldden dat de nesten van hun honden volgens de regels van de rasvereniging waren gefokt.

Het fokbeleid van de vereniging mag rekenen op een brede steun van de fokkers en is om die reden effectief. We nemen gezamenlijk de verantwoordelijkheid.

De rasvereniging zal doorgaan op de manier waarop het fokbeleid is neergezet. De jaarlijkse gezondheidsenquêtes via het clubblad zullen hier deel van blijven uitmaken en de uitkomsten hiervan zullen in het kenmerkenprogramma worden verwerkt. De vereniging gaat vanzelfsprekend door met het geven van voorlichting en adviezen met betrekking tot het fokken van shetlands sheepdogs.

De heer Ed Gubbels van Genetic Counselling Services zal tijdens het fokkersoverleg op 20 januari 2008 in de Bilt nader ingaan op de resultaten van het gezondheidsonderzoek. Hij zal ook iets vertellen over een onderzoek naar cryptorchidie. Tijdens dit fokkersoverleg bespreken we ook hoe we verder gaan met het fokbeleid.

 

Fokbeleid in de toekomst

Het gezondheidsonderzoek van Genetic Counselling Services laat zien dat het goed gaat met de gezondheid van de Sheltie in Nederland. Dit stemt tot tevredenheid maar het is geen reden om achterover te leunen en de zaken op hun beloop te laten.   We moeten doorgaan met het monitoren van de gezondheid van ons ras door middel van gezondheidsinventarisaties en we zullen ook regelmatig met z’n allen kritisch kijken naar het fokbeleid. Een fokbeleid is geen star gegeven maar kan worden bijgesteld als de omstandigheden en/of problemen binnen het ras daar aanleiding toe geven. Diagnostische methodes verbeteren. Daardoor kunnen we nu zaken vaststellen die eerder niet mogelijk waren, zoals: de genetische aanleg van CEA/CH en de aanleg voor overgevoeligheid voor medicatie (MDR1- defect). We wachten nog steeds op een DNA test voor PRA. Vanzelfsprekend wordt dit alles wordt meegenomen in het fokbeleid.


Een paar punten uit het rapport van G.C.S. nader bekeken:

Algemene gegevens

  • Van de 1292 verstuurde formulieren zijn er 734 geretourneerd. Dit is 56,8 %, een hoog percentage. Blijkbaar vinden Sheltie eigenaren het belangrijk aan dit onderzoek mee te werken. Het bestuur van de N.S.V. is deze eigenaren erg dankbaar. De resultaten van het onderzoek zijn representatief voor de Nederlandse Sheltie populatie.
  • 46% van de sheltie eigenaren die het formulier hebben teruggestuurd waren lid van de vereniging. Dat is een hoog percentage. Bijna alle eigenaren van fokhonden zijn lid van de vereniging. De meeste eigenaren fokken volgens de pupbemiddelingsvoorwaarden .
  • Een op de drie Shelties wordt via de pupbemiddeling van de N.S.V. aangeschaft. 96% van de eigenaren was tevreden over de verkregen voorlichting.
  • Bijna zes op de tien eigenaren uit het onderzoek van Genetic Counselling Services heeft al eens eerder een Sheltie gehad. Blijkbaar zijn de eigenaren bijzonder trouw aan het ras.
  • Slechts 10 honden (1,4%) van de 734 honden is herplaatst. Dat is een zeer laag percentage. Dat merkt de N.S.V. ook want we hebben zelden een herplaatsingshond.

 

Gezondheidsproblemen en de overwegingen ten aanzien van het fokbeleid

  • Een op de drie eigenaren meldt wel eens een gezondheidsprobleem. Dat is in vergelijking tot andere onderzochte rassen weinig. De meldingen variëren van jeuk door vlooien tot een ernstige afwijking.
  • De meeste problemen werden gemeld in de categorie Ogen en gezichtsvermogen’ en betreffen voornamelijk ‘Collie Eye Anomalie (CEA)’. Mogelijk is dit omdat de rasvereniging deelname aan het officiële oogonderzoek stimuleert. 25% van de shelties heeft CEA. CEA heeft (bijna) geen nadelig effect op het gezichtsvermogen en verslechtert in de meeste gevallen niet gedurende het leven van de hond. Om die redenen wordt CEA niet als een ernstig gezondheidsprobleem aangemerkt en is het toegestaan om te fokken met honden die CEA hebben. Wel adviseren we om te kiezen voor een partner die CEA vrij is. Hierdoor werken we er aan mee om het aantal CEA gevallen terug te dringen maar zorgen we er tegelijkertijd voor dat we onze fokbasis niet versmallen, omdat dit niet nodig en zelfs onverantwoord is. Een uitzondering betreft honden die een ernstige vorm van CEA hebben, zoals retinale loslating (ablatio). Wij adviseren om niet met deze honden te fokken.  

    De ECVO ooguitslagen over enkele tientallen jaren laten zien dat het aantal shelties met CEA/CRD, coloboma en distichiasis is afgenomen.
     

Overzicht van het percentage CEA in de loop van de tijd

Jaar

Aantal geteste Shelties

Percentage CEA/CRD

Percentage coloboma

Percentage distichiasis

1976

120

48,3   (58,6%)

24

39,2

1989-1995

1336

24,7

?

 

1990-1996

1524

20

3,5

 

1997-2003

2113

17,5

2,9

 

1990-2003

3637

19

3,2

 

2004-2006

293 volwassen honden

 

 

30

 

  • In 5% van de oogproblemen wordt distichiasis genoemd. Distichiasis is een ooghaar of rij met oogharen op de oogrand die het oog kunnen irriteren. Distichiasis is een afwijking die in tegenstelling tot de meeste gevallen van CEA, het welzijn van de hond wel degelijk kan aantasten.
  • Opmerking: Uit de gegevens van het officiële oogonderzoek (ECVO) blijkt dat 30% van de volwassen Shelties distichiasis heeft. In de meeste gevallen gaat het om een enkele haar op de oogrand. Er is een groot verschil tussen wat men in de inventarisatie meldt en de officiële cijfers. Mogelijk ervaart de eigenaar distichiasis slechts in 5% als een probleem? Als we ervan uitgaan dat distichiasis een recessieve (polygenetische) afwijking is, dan mogen we veronderstellen dat de honden die geen distichiasis hebben drager zijn van distichiasis. Het zou onverantwoord zijn om alle honden (30%) die distichiasis hebben uit te sluiten van de fok. Dat zou de fokpopulatie te veel beperken met alle nadelige gevolgen van dien. Bovendien is het niet duidelijk hoeveel honden werkelijk last hebben van distichiasis. Een hond kan van slechts een verkeerde haar zelfs meer last hebben dan van een paar lange, zachte haren. Daarom is het een probleem voor de rasvereniging om een grens te trekken. De N.S.V. heeft een paar jaar geleden besloten dat er met honden die distichiasis hebben wel gefokt mag worden mits de partner distichiasis-vrij is. Als een hond werkelijk last heeft van distichiasis is het mogelijk verstandig om helemaal niet met deze hond te fokken. Distichiasis is een erfelijk probleem dat dus aan nakomelingen kan worden doorgegeven.
  • Als tweede in de rij problemen scoort de categorie Geslachtsproblemen’ hoog. Hiervoor zijn voornamelijk de reuen verantwoordelijk. In 44 van de 54 gevallen gaat het om cryptorchide of monorchide reuen. Deze reuen worden uitgesloten van de fok. Van de 363 reuen uit de steekproef was ruim 12 % van de reuen mono-of cryptorchide. Ook in de N.S.V. gegevens komt een vergelijkbaar percentage voor. Helaas horen we regelmatig dat dierenartsen eigenaren van mono- of cryptorchide reuen adviseren de hond te castreren, omdat een dergelijke reu een verhoogde kans op teelbalkanker zou hebben. Peters en van Sluijs, twee dierenartsen aan de Universiteit van Utrecht, hebben in 2002 twee groepen reuen met elkaar vergeleken. De ene groep was op de leeftijd van een jaar gecastreerd en beide teelballen, ook de achtergebleven teelbal, waren verwijderd. Bij deze groep werd ook het risico van een operatie meegenomen. De andere groep bestond uit mono-of cryptorchide reuen die men niet opereerde. De conclusie was dat de groep die niet gecastreerd was geen andere levensverwachting had dan de geopereerde groep. Het is dus niet zinvol om een mono-of cryptorchide reu preventief te laten opereren. In deze steekproef werden er geen verschillen in gedrag tussen gecastreerde en niet gecastreerde reuen gevonden.

 

Rasspecifieke problemen en het fokbeleid

Op verzoek van de N.S.V. is er naar een aantal afwijkingen gevraagd die ’mogelijk ‘ rastypisch zouden kunnen zijn en effect hebben op het welzijn van de hond. Er is specifiek naar de volgende afwijkingen gevraagd: epilepsie, cryptorchidie, gebitsafwijkingen, CEA, cataract, distichiasis, PRA, allergie, schildklier problemen (traagwerkende schildklier), dermatomyositis, SLE, ectopisch ureteren, patella luxatie en HD. De eigenaar had de ruimte om dit rijtje aan te vullen.

  • Alleen bij CEA, distichiasis en cryptorchidie gaat het om relevante aantallen (zie ook boven) Zoals gezegd zijn dit afwijkingen die het welzijn van de hond weinig beïnvloeden. De gebitsafwijkingen scoren relatief hoog maar het gaat om zowel het ontbreken van gebitselementen als scheve hoektanden. Ook dit zijn dingen die het welzijn van de hond nauwelijks beïnvloeden. De gegeven toelichting was te vaag om het percentage scheve hoektanden (mesioversie) te bepalen. Alle andere (zogenaamd ) rasspecifieke afwijkingen komen zo weinig voor dat we mogen veronderstellen dat deze afwijkingen geen rasspecifieke problemen zijn. Dat betekent niet dat deze afwijkingen niet voorkomen.
  • Epilepsie komt bij 1,8% van de Shelties uit het onderzoek van Genetic Counselling Services voor. Het percentage is niet hoog. Daarom gaan we er van uit dat het geen rasspecifiek probleem is. Omdat epilepsie het welzijn van de hond ernstig aantast is het van belang dit goed in de gaten te houden. Daarom is het belangrijk dat men de gezondheidinventarisaties invult. Epilepsie kan wel een probleem zijn van een individuele fokker. Met honden die epilepsie hebben dient niet gefokt te worden en het fokken met aanverwante honden moet men zeer zorgvuldig (her)overwegen.
  • Slechts 4 van de 724 eigenaren die deelnamen aan het onderzoek van Genetic Counselling Services meldden Heupdysplasie (HD). Ook in de enquête van de N.S.V. wordt er op slechts 5 van de 1061 formulieren melding gemaakt van HD. HD komt wel voor bij Shelties. Het is echter de vraag of dat veel problemen geeft. Het aantal honden dat in Nederland officieel getest wordt op HD is te laag om een schatting te maken van het percentage HD binnen het ras. Bij Finse Shelties komt HD –D en HD-E bij 10% van de honden voor. Omdat HD geen probleem lijkt te zijn  is het testen niet verplicht. Wel acht de N.S.V. het zinvol honden te laten testen en niet te fokken met HD-D en HD- E honden. Bij HD-C wordt geadviseerd een HD-vrije partner te zoeken. Wanneer we het stamboek van de laatste jaren bekijken dan blijkt het merendeel ( bijna 90%) van de gebruikte fokreuen getest op HD. Tegenwoordig worden ook steeds meer teven getest. Ook hier zien we dat fokkers hun verantwoording nemen en wel degelijk hun best doen om op HD te selecteren zonder dat de vereniging het verplicht stelt.
  • Bij de honden uit het onderzoek van Genetic Counselling Services komt PRA gelukkig niet voor. De N.S.V. heeft in haar huishoudelijk reglement staan dat alle zesjarige Shelties waarmee gefokt is, getest moeten worden op PRA. Deze maatregel is een paar jaar geleden genomen naar aanleiding van een aantal PRA gevallen bij Shelties in Zweden en Noorwegen. In de afgelopen tien jaar zijn er in de officiële ECVO uitslagen in Nederland geen PRA gevallen gemeld (daarvoor overigens wel!). Het testen van volwassen honden heeft veel nuttige informatie opgeleverd. 30% van de volwassen Shelties heeft distichiasis. Voor het verplicht stellen van de oogtest bij volwassen honden werden Shelties vooral getest op oogafwijkingen met 8 weken (CEA). Slechts in een enkel geval werd toen distichiasis gemeld. Omdat wij op grond van de toen bekende cijfers veronderstelden dat distichiasis slechts sporadisch voorkwam adviseerde de N.S.V. alle honden met distichiasis uit te sluiten van de fok. Door het verplichten van het oogonderzoek voor volwassen honden bleek dat distichiasis bij 30% van de volwassen honden voorkwam. Naar aanleiding van deze gegevens heeft de N.S.V. een paar jaar geleden haar fokbeleid ten aanzien van distichiasis bijgesteld. Het is niet verantwoord om 30% van je populatie uit te sluiten voor de fok. Omdat het testen van zesjarigen ook waardevolle gegevens oplevert voor wat betreft andere oogaandoeningen is het zinvol met het testen door te gaan.
  • Dermatomyotis wordt regelmatig in de Amerikaanse literatuur genoemd als rasspecifiek probleem. Echter de Amerikaanse en Engelse Sheltie populaties zijn twee volkomen verschillende populaties. Het merendeel van de Nederlandse Shelties is (nog wel) gebaseerd op de Engelse lijnen. In deze steekproef komt dermatomyositis slechts een keer voor. Dermatomyositis is voor Nederland geen rasspecifiek probleem.
  • Ook patella en hak(pees)problemen worden nauwelijks genoemd in de steekproef terwijl we toch van eigenaren vernemen dat het volgens ‘hun’ dierenarts een rasspecifiek probleem zou zijn. Er is ooit in Finland een aanzet gemaakt voor een onderzoek bij Shelties naar hakpees problemen. Dit is in het Sheltie News gepubliceerd. Het onderzoek is nooit van de grond gekomen. Mogelijk door gebrek aan honden met dit specifiek probleem? Patella luxatie en hakproblemen worden derhalve niet gezien als rasproblemen.


Diversen

  • Gedrag: 74% tot 84% van de eigenaren noemt zijn hond aanhankelijk, vriendelijk en vrolijk. Nervositeit en angst worden soms als nadelen genoemd.   93% van de eigenaren vindt zijn hond goed tot zeer goed gehoorzaam. Er is weinig verschil in gedrag tussen reuen en teven in ons ras.
  • Hoewel inteelt een ‘normale’ manier van fokken is bij de meeste rashonden valt het bij Shelties erg mee. In de eerste helft van de jaren negentig lag het gemiddelde inteeltcoëfficiënt (berekend over 10 generaties) van de in Nederland gefokte nesten nog boven de 10%, terwijl de laatste tien jaar dit rond de 5 % schommelt. Dat betekent dat we steeds minder verwante dieren aan elkaar paren. Dit zou de gezondheid van het ras ten goede moeten komen. Dat dit effect heeft blijkt uit het gemiddeld aantal pups per nest. In  het NHSB 1983-1984 was het gemiddelde 3,1 pup per nest. De laatste tien jaar is het gemiddelde rond de 3,5 pup per nest. Dit is een gunstige ontwikkeling.

 

8 November 2007
Marion ten Cate